Jurisprudentie
BJ6838
Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2156 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2156 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht meer op ziekengeld. Bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er op de datum in geding, 2 april 2007, geen beperkingen van de belastbaarheid aan de orde waren als gevolg van een psychische ziekte of gebrek. Daarbij heeft zij overwogen dat slaapstoornissen niet gelijk gesteld kunnen worden aan een psychische ziekte. De Raad is van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad is van oordeel dat het Uwv op juiste gronden de conclusie heeft getrokken dat appellante per 2 april 2007 in staat moet worden geacht om haar arbeid te verrichten en dat zij derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld in gevolge de ZW.
Uitspraak
08/2156 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 februari 2008, 07/2103
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Appellante is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Groenenberg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, voorheen werkzaam als financieel administratief medewerkster, heeft zich aansluitend op het door haar genoten verlof in het kader van de Wet arbeid en zorg (WAZO) per 3 juli 2006 ziek gemeld vanwege klachten voortvloeiende uit een Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) aan beide handen. Naar aanleiding hiervan heeft appellante meerdere malen het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts J.H.G. Witjens. Tijdens het laatste spreekuur van 20 maart 2007 heeft de verzekeringsarts appellante, na onderzoek, per 2 april 2007 hersteld verklaard voor haar werk. Bij besluit van 20 maart 2007 is aan appellante meegedeeld dat zij dienovereenkomstig met ingang van 2 april 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Het tegen het besluit van 20 maart 2007 gerichte bezwaar van appellante – waarbij zij ook oogklachten heeft vermeld – is na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling bij besluit van 18 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsarts haar CTS- en oogklachten heeft onderschat en dat zij derhalve niet in staat is een administratieve functie te verrichten. Ook de psychische klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft zij informatie van de neuroloog G.W.A. den Hartog van 8 mei 2008, een huisartsjournaal en een brief van de huisarts van 29 juni 2007 overgelegd. Tevens heeft appellante aangevoerd dat de mogelijkheid om het beroepschrift via internet in te dienen haar het valse idee heeft gegeven dat de procedure hiermee zou zijn vereenvoudigd. Nu appellante niet wist dat zij ook aan haar specialisten om informatie kon verzoeken, is zij in een ongelijke positie komen te verkeren. Deze gang van zaken is in strijd met een goede procesorde, aldus appellante.
3.2. De Raad overweegt als volgt.
3.3. Verzekeringsarts Witjens heeft bij onderzoek aan de handen van appellante – de knijpkracht in beide handen werd redelijk bevonden – geen duidelijke afwijkingen geconstateerd. In de daarop gevolgde bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts Greveling appellante op het spreekuur van 17 april 2007 onderzocht waarna zij de bevindingen van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Ten aanzien van de oogklachten heeft zij overwogen dat dit een verstopping van een ooglidklier betrof, maar dat de visus door een dergelijke aandoening niet wordt beperkt. Greveling heeft vervolgens de overgelegde informatie van de neuroloog Den Hartog beoordeeld en gesteld dat daaruit weliswaar blijkt dat op de datum in geding sprake is van een licht CTS, maar dat dit – ondanks dat de tintelingen mogelijk als vervelend worden ervaren – appellante niet belemmert in de uitvoering van de werkzaamheden in de functie van administratief medewerkster. Het betreft licht werk en er wordt in deze functie geen grote kracht vereist van de handen, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Uit informatie van de huisarts blijkt dat appellante op 28 maart 2007 heeft aangegeven dat zij last heeft van slaapstoornissen. Eerst op 29 mei 2007 stelt de huisarts dat sprake is van depressieve klachten en schrijft deze medicatie voor. Vervolgens is appellante niet verschenen bij de GGZ, maar blijkt dat het inmiddels met medicatie veel beter gaat. Bezwaarverzekeringsarts Greveling heeft, gelet hierop, geconcludeerd dat er op de datum in geding, 2 april 2007, geen beperkingen van de belastbaarheid aan de orde waren als gevolg van een psychische ziekte of gebrek. Daarbij heeft zij overwogen dat slaapstoornissen niet gelijk gesteld kunnen worden aan een psychische ziekte. De Raad is van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De overgelegde informatie van de huisarts van 29 juni 2007 kan, naar het oordeel van de Raad, niet tot een andersluidend oordeel leiden nu deze geen nieuwe nog niet eerder onderkende medische gegevens bevat.
3.4. Appellante heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om via een webformulier van de rechtbank haar beroepschrift in te dienen. De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 22 mei 2007 de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en appellante bij brief van 14 februari 2008 geïnformeerd over de mogelijkheid om met medische stukken haar standpunt nader te onderbouwen. Appellante heeft tijdens de procedure bij de rechtbank informatie van de huisarts overgelegd en in het aanvullend beroepschrift van 6 mei 2008 tevens erkend te zijn gewezen op haar mogelijkheden met betrekking tot het overleggen van medische informatie. Gelet op het vorenstaande kan de Raad appellante niet volgen in haar standpunt dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bij haar specialisten om informatie te verzoeken. Dat onder deze omstandigheden appellante door het indienen van het beroepschrift via internet in een ongelijke (nadeliger) positie is komen te verkeren ten opzichte van het Uwv, vermag de Raad niet in te zien.
4. De Raad is, gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen, van oordeel dat het Uwv op juiste gronden de conclusie heeft getrokken dat appellante per 2 april 2007 in staat moet worden geacht om haar arbeid te verrichten en dat zij derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld in gevolge de ZW. Mede gelet op het onder 3.4 overwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van
M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
2 september 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ